we gaan naar mook
daar draait de kachel nog op oliestook
en op maandag komt de bladenman
op woensdagmiddag zondag
en na zessen gaat het slot op mook
om acht uur nog een dieseltrein
naar eindpunt of om half negen
voor de allerlaatste kans
op de streekbus naar vluchtplan
achter de vitrages katholieken
in somber besef van de satan
residerend op de mookerschans
en in het spookachtig geschetter
van de hei weet men de dolende ziel
van jan klaassen de trompetter
ze hebben een hekel aan
spanjaarden duitsers geallieerden
calvinisten lutheranen en het westen
en of dat alles niet genoeg is
je moet ze ook nog eens verstaan
zet de ondertitels maar vast aan
voor al die zachtgekookte g’s
in een velouté van doffe klinkers
de taal van geile herdershonden
voor het zingen de kerk in gegaan





pom
weer eens wat anders – ontwikelingshulp door eilanders – bij een liedje zingen – ‘wie schoen öss limburg ist dat wiet toch kiener…’ – nu we lauvenberg ook al niet meer hebben